Iramirch Het Doolhof der Gedachtenspinsels (4)

De vergadering was beëindigd en de Wijze Vrouwen begonnen aan hun toch naar de Bergen van Bam, naar het Klooster der Wijsheden. Alina had ze proviand meegegeven voor onderweg. Vrouwe Nietschrie ging terug naar haar huisje aan de bosrand. Prinses Femelina en Ingilla wuifden hen na. Binnen keken de koning en koningin elkaar somber aan. De koning zuchtte en zei dat ze ook maar moesten gaan pakken en het kasteel moesten gaan verlaten. De koningin zei dat ze eerst nog bij Vrouwe Kathienka ging kijken en dat ze daarna Gerdina en Alina instructies zou geven, over hoe de evacuatie te werk zou gaan. De koning knikte en ging zelf naar zijn raadsheren en de opperrechter. In een gastenkamer zat Vrouwe Kathienka somber naar haar spiegelbeeld te kijken. Haar lijf, haar kleding en haar jaren waren bruingrijs gekleurd. Er werd op de deur geklopt en nadat Kathienka 'binnen' had gezegd, kwam de koningin binnen. "Ach meisje," zei ze vriendelijk, maar bezorgd, "Je krijgt heus je eigen kleur wel weer terug. Volgens de Wijze Vrouwen verdwijnt het bruingrijze, als ook het Doolhof weer verdwijnt." Kathienka keek de koningin aan, "Maar het Doolhof mag nog niet verdwijnen, eerst moeten Brannetti en alle anderen terugkeren uit het Doolhof!" De koningin zuchtte en keek ook somber. Het was waar, eerst moest iedereen terug zijn, want als het Doolhof zou verdwijnen, dan verdwenen ook al die mensen die in het Doolhof terecht waren gekomen. Maar in al die eeuwen dat het Doolhof verschenen was, was er nog nooit iemand weer uit gekomen. Ze ging naast Kathienka zitten en zuchtte nog eens diep. Beiden staarden somber voor zich uit. In de Raadszaal hing ook een sombere sfeer. De koning las de plannen door, die de raadsleden hadden opgesteld. De opperrechter vertelde dat een wachter hen had verteld, dat de toren, grenzend aan de kasteeltuin, al helemaal bruingrijs gekleurd was. "We moeten voort gaan maken!",  zei de koning, "Maar is evacuatie van het kasteel wel genoeg? De stad grenst weer aan het kasteel en aan de stad het dorp." Hij keek bedroefd naar de opperrechter. "En waar moeten we iedereen dan huisvesten? Allemaal vragen waar we geen antwoord op hebben. Hoe lang blijft het Doolhof, hoe ver breidt het zich uit? Komen al die mensen ooit terug die we verloren hebben in het Doolhof?" Een traan rolde over zijn wang en hij mompelde, "Ik weet het niet.." 

Stefano en Brannetti stonden nu voor een zevensprong. "Welke kant op?", vroeg Brannetti. Stefano telde de wegen, "Zes en die waar we uitkomen, maakt zeven." Brannetti keek hem aan, maar Stefano lette niet op haar.  En hij zong, "Heb je wel gehoord van de zevende zeven? Heb je wel gehoord van de zevensprong?" "Ze zegt dat ik niet dansen kan," zong Brannetti, "Maar ik kan dansen als een edelman." Enthousiast keek ze Stefano aan, "Dat is het!!", riep ze, "We moeten dansen!! We gaan in het midden staan, jij leidt en dan dansen we zo het juiste pad in." "Ja, dansen," fluisterden de hagen, "Dan zingen wij de Zevensprong." Brannetti trok Stefano mee naar het midden en pakte hem vast voor de dans. De hagen zongen, Stefano en Brannetti dansten. "Dat is vijf..," zongen de hagen, "Dat is zes.. en dat is zeven." Stefano en Brannetti hielden stil voor het pad waar ze uit gekomen waren en liepen er weer in. Daar straks kwam het pad uit een bocht, maar nu leidde het naar een groot plein. In het midden van het plein stond een grote verhoging. De verhoging leek op een schaakbord, met bruine en grijze vlakken. En op drie rijen stonden, tegenover elkaar, bruine en witte stukken. "Leuk," zei Stefano, "We gaan schaken." Maar Brannetti schudde haar hoofd, "Nee," zei ze, "Dit is geen schaakspel. Daarvoor zijn er veel te veel vlakken en stukken." Samen bestudeerden ze het bord en de stukken. "Het lijken wel legers." merkte Stefano op. Voorzichtig, bang om op het speelveld te staan of een stuk aan te raken, boog hij iets naar voren. Hij bekeek een stuk die een malle kraag en muts droeg. Hij ging weer recht staan en zei tegen Brannetti, "Kijk, de legers hebben zelfs hun narren bij zich. Narren gaan vaak mee bij grote veldslagen, om de ridders 's avonds, met grappen en grollen, even de oorlog te doen vergeten." Brannetti knikte en wees een ander stuk aan. "Ik begrijp haar niet," zei ze, "Ze is niet de koningin, die gaan nooit mee op veldslagen. alleen in een schaakspel wel. Maar wie of wat ze dan wel is?.." Stefano bekeek het stuk aandachtig. "Het lijkt..," zei hij, "Het lijkt wel een heks, zoals die in prentenboeken staan, waaruit troubadours soms uit voorlezen of een poppenspel mee hebben." "Een heks," fluisterden de hagen, "Versla de heks en verover.., ja, verover wat?" Stefano en Brannetti keken elkaar aan, ze hadden geen idee wat er verovert moest worden. "Onthoudt wat jullie hebben gezien," fluisterden de hagen, "We komen hier terug, misschien!?" Het speelveld zakte in de grond en twee grote hagen verborgen het plein en gaven Stefano en Brannetti de keuze van een driesprong.  

Duncijan en Ynskylibar reden met een aantal ridders over de Buitenweg, om dorpjes en boerderijen te evacueren. Vaak moesten ze omrijden, omdat het Doolhof hele stukken pad, dorp of boerderijen, verzwolgen had. Gelukkig waren een hoop mensen al gevlucht, maar ze hoorden ook vaak dat er hele gezinnen in het Doolhof verdwenen waren. Toen ze een oude boer met zijn koe op weg hielpen naar Ynskil, had de boer verteld, dat het Doolhof, zowat de hele Steengroeve verzwolgen had. Maar dat alle bewoners daar, op tijd gevlucht waren en in de Bergen van Bam in grotten woonden. Ynskylibar, die naast de oude boer zat, had het verhaal gelaten aangehoord. "En u?," vroeg ze terwijl ze de Hoofdweg opreden, "Wat deed u daar op de Buitenweg,  alleen met uw koe?" De oude boer vertelde dat hij bang was geworden voor het Doolhof. Hij had zijn oude vrouw, met de hond en wat huisraad naar Ynskil gebracht. Daar kwamen zij er  achter dat ze hun oude koe waren vergeten en die was hij dus op gaan halen. "Het Doolhof," zei hij, "Had ons huisje al te pakken en was langzaam aan de schuur begonnen. In de schuur staat onze koe en toen ik er binnen kwam, zag ik al hele stukken, bruingrijze haag. De koe was onrustig, ik kalmeerde haar en schrok.  Vanuit de hagen fluisterden allemaal stemmetjes. Ze wilde dat ik mee ging het Doolhof in. Even heb ik getwijfeld, maar door de koe kwam ik weer tot mezelf. Ik greep haar vast en ben zo snel mogelijk met haar weggelopen." Ynskylibar wreef over haar kin en dacht, 'stemmetjes in hagen, waar had ze dat eerder gehoord? Iemand heeft dat ooit verteld, maat wie en waar?' Ze keek op omdat Duncijan zei, "Dat komt omdat ze soldaat is, de kracht van Iramirch." De boer keek haar aan en glimlachte vriendelijk. "Wel een eer om naast u te mogen zitten." zei hij trots. Ynskylibar keek ietwat verbaasd van de boer naar Duncijan. Tijd om vragen te stellen had ze niet, want ze kwamen aan bij de poorten van Ynskil. Het was er een drukte van belang, met mensen die aankwamen, gevlucht uit dorpjes langs de Buitenweg. Soldaten wezen waar mensen naar toe konden, er stond een file van wagens vol huisraad en vee, van geëvacueerde boeren. Kleine kindertjes huilden bij hun moeder, of een buurvrouw die ze van het Doolhof gered had. Onze vrienden hielden stil, Duncijan sprong van zijn paard en stapte op een van de soldaten af. De oude boer zag dat de twee druk in gesprek waren en keek toen voorzichtig naar Ynskylibar. Die keek naar de menigte wat stond te wachten en wist precies waar. wat gebeurde. De oude boer probeerde haar blik te volgen, maar was algauw afgeleid in de wirwar van al die bewegende mensen. Wel zag hij dat Duncijan weer naar hun toe kwam. Toen Duncijan weer bij ze was, richtte hij zich tot de oude boer, "U mag uw koe losmaken van de kar en u melden bij die soldaat. Hij zorgt er dan voor dat u weer bij uw vrouw komt." De oude boer dankte Duncijan en Ynskylibar hartelijk, klom van de wagen, maakte zijn koe los en wandelde naar de soldaat. Toen richtte Duncijan zich tot Ynskylibar, "Ik heb gehoord dat de Buitenweg geheel verdwenen is in het Doolhof. We sturen een postduif naar de koning om dit nieuws en het nieuws over de Steengroeve, aan hem te laten weten." Ynskylibar knikte, sprong van de wagen en pakte uit een mand, die aan de wagen hing, een postduif. Duncijan had op een papiertje alles opgeschreven en rolde dat op. Het rolletje papier werd om een poot van de duif gebonden en toen gooide Ynskylibar de duif de lucht in, waar het dier zijn vleugels spreidde en naar het kasteel van de koning vloog. 

Ze hadden de tweede weg gekozen en liepen nu door een lange laan met, op keurige afstand van elkaar, mooie hoge bomen. "Mooi," zei Brannetti, "Alleen zo jammer dat alles hier bruingrijs is." Stefano knikte en hield zijn pas in. Hij keek rond en keek toen Brannetti aan. :Valt het jou ook op, dat hier geen hagen zijn?" vroeg hij. Brannetti keek, "Ja, nu je het zegt. Ze zijn er niet." antwoordde ze. Ze liepen verder door de laan, de lange laan. Ze liepen en liepen en na een poos begon Brannetti te zuchten, "Dit is wel een hele lange laan zeg." zei ze vermoeid. Ook Stefano begon moe te worden, "Ik vraag me af of er wel een eind aan komt." pufte hij. "Ik kan in een boom klimmen en kijken of ik het einde van de laan zie." zei Brannetti hoopvol. Ze begon aan het touwtje om hun polsen te friemelen. Stefano greep haar hand, "Nee, stop!", riep hij, "Dat is wat het Doolhof wil, zodra jij los bent van mij, worden wij meteen gescheiden van elkaar. Deze laan is een val! Er zijn geen hagen zodat we ons veilig wanen en alleen het probleem van de lengte van de laan zien." "Ja!!", piepte Brannetti verschrikt en maakte een extra knoopje in het touwtje om hun polsen. Er klonk een harde knal. Verschrikte greep Brannetti Stefano beet. "Wat was dat?", piepte ze. Stefano had zijn ogen dicht geknepen en opende ze voorzichtig. Hij zag niks en antwoordde, "Geen idee." Toch bleven er harde geluiden klinken, geraas, gekraak en harde knallen. plotseling leek er van alles rondom Stefano en Brannetti neer te ploffen. Zand stoof om hun oren. Beiden hadden hun ogen dichtgeknepen en hielden elkaar stevig vast. De geluiden zwakten af en toen het helemaal stil was, openden ze hun ogen. Om hen heen zagen ze bruine muren van omgevallen bomen. Vanachter de bomen klonk gefluister. "Als jullie niet van elkaar willen scheiden, moeten jullie hier blijven tot het eind der tijden." Brannetti en Stefano keken elkaar verschrikt aan, zaten zij hier nu gevangen? Moeizaam lieten zij zich zakken en gingen zitten op de grond. "En nu?", vroeg Brannetti, "Wat doen we nu?" Stefano keek rond en klopte op een boomstam. Deze was massief, ondoordringbaar. Hij keek naar boven en moest concluderen dat de stapel wel heel erg hoog was. Hij haalde zijn schouders op en zuchtte. "we kunnen er niet overheen," zei hij, "En niet doorheen, onderdoor misschien?" Brannetti begon te graven, "Auw!", riep ze, De bovenlaag is zand, daaronder enkel steen." "Gevangen dus", mompelde Stefano. Vermoeid deed hij zijn ogen dicht, geschrokken deed hij ze weer open en toen weer dicht. Hij zag de beeltenis van Vrouwe Nietschrie voor zich, alsof zij voor hem stond als in een droom. "Uit een gevangenis in het Doolhof der Gedachtenspinsels, ontsnap je alleen met je eigen verzinsels", fluisterde haar stem door zijn hoofd. Toen verdween haar beeltenis. Brannetti stootte hem aan, "Ga je nu zitten slapen?" vroeg ze. Stefano opende zijn ogen en keek haar wat verbaasd aan. Toen ging hij rechtop zitten en vertelde wat hij zo juist gezien en gehoord had. Brannetti dacht na, "Dan moeten we wel hetzelfde verzinnen denk ik." zei ze. "Proberen kan altijd.", zei Stefano en knipoogde naar haar. 

Op het kasteel was alles ingepakt, enkele koetsen vol huisraad, proviand en koetsen met pages, bedienden en koksmaatjes, waren al vertrokken naar het kasteel bij de bosrand. Huilend kwam Femelina haar kamer uit rennen. In haar hand hield ze een bruingrijze jurk vast. "Papa!!, riep ze snikkend. De koning kwam aangesneld om te zien wat er aan de hand was met zijn dochter. Femelina drukte hem de jurk in zijn handen en zei ongelukkig, "Kijk dan!" De koning sloeg zijn arm om haar heen. "Het Doolhof dringt dus al je kamer binnen." zuchtte hij, "Dan moeten we voortmaken." "Wij zijn klaar pap!", riep Ingilla vanaf een balustrade. Samen met Gerlienda, die twee koffers droeg, kwam ze de trappen af naar de centrale hal. "Lieverd, ben jij ook klaar?" riep de koning naar boven. "Joehoe!" klonk het van boven en vanaf de bovenste balustrade verscheen het hoofd van de koningin. Ze stuurde al haar kamermeisjes vast naar beneden met enkele koffers. "Nog een koffer dichtmaken en dan kom ik ook!", riep ze naar haar man. De koning knikte, "Mooi, dan kunnen we bijna vertrekken." Wachters kwamen aangelopen, om de koffers van de kamermeisjes en Gerlienda over te nemen en in de reiskoetsen te plaatsen. Een wachter richtte zich tot de koning en zei, "De koninklijke reiskoets staat klaar hoogheid." De koning knikte, wilde wat zeggen, maar werd onderbroken door een ijselijke gil. "Mama!!," riepen prinses Femelina en Ingilla tegelijkertijd. De koning stormde haastig de trappen op naar de koninklijke slaapkamer. De deur stond op een kier, woest gooide de koning hem open en keek... recht het Doolhof in! Snikkend liet hij zich op zijn knieën op de grond zakken. De koningin was verdwenen!!

Ynskylibar liep doelloos door de straten van Ynskil, de stad waar ze geboren was. Overal werd gesproken over het Doolhof. Soms had ze even staan luisteren, andere keren was ze doorgelopen. Ze had het gevoel dat haar hart iets wist over het Doolhof, maar dat haar gedachten het niet wilden vertellen. Dat maakte haar rusteloos. Ze had een bezoekje aan haar ouders gebracht en ook daar ging het over het Doolhof. Haar vader had haar iets verteld over de allereerste man van het geslacht Kylibar. Dat hij het Doolhof verlaten had, zonder de raadsels opgelost te hebben. Hoe, wist niemand, een vaag verhaal over een gave, die eens in de zoveel jaar een Kylibar zou hebben. De wijsheid in haar hart en de malende gedachten in haar hoofd, maakte dat ze onbewust een besluit nam. Plots bleef ze staan, in haar hoofd hoorde zij de prinsessen schreeuwen en de koning huilen. Op dat moment stond haar besluit vast! Haastig liep zij naar de herberg, waar zij, Duncijan en wat soldaten verbleven. Ze was nog maar net binnen, liep naar de bar, waar ze twee goudstukken op legde. "Maak voor mij een reistas proviand, een veldfles water en een veldfles wijn, ik kom ze zo ophalen.," zei ze tegen de herbergier. Ze liep naar boven, naar de kamer waar ze verbleven. Daar deed ze een maliënkolder aan, gespte ze haar zwaard om, pakte haar katapult, nam een lantaarn mee en ging terug naar de herbergier. Die overhandigde haar een reistas en zei dat erin zat wat ze gevraagd had. Na een korte controle, zei Ynskylibar, "Als de anderen vragen waar ik ben, zeg je maar dat ik een missie heb gekregen. Ze mogen me niet zoeken, ik kom wel weer als de tijd daar is." De herbergier herhaalde wat ze gezegd had, knikte en wenste haar een goede reis. Bij de stadspoort werd ze tegengehouden. "Het is voor iedereen het beste dat men in de stad Ynskil blijft, daar buiten is het levensgevaarlijk en heeft het Doolhof vrij spel.", zei een ambtenaar, uit naam van de leenheer van de stad Ynskil. "Daar komt bij, dat dit koninklijke orders zijn van zijne koninklijke hoogheid koning Christiana, paragraaf vier, sectie B uit het Koninklijke Wetboek." Hij keek Ynskylibar vanuit de hoogte aan. "Ik heb een missie, in het belang van de veiligheid van de koninklijke familie.", antwoordde Ynskylibar. De ambtenaar haalde zijn neus op en zei, "Dan zou ik even in overleg moeten met de leenheer van de stad Ynskil of hij van de missie af weet. Kom morgen maar terug, dan zal ik uw vraag beantwoorden en u, eventueel de stad uitlaten om uw missie te beginnen." "Morgen is het misschien al te laat," zei Ynskylibar, "Dit is een missie van leven of dood!" De ambtenaar schudde zijn hoofd, "Eerder dan morgen gaat hem echt niet worden.", Hij draaide zich van Ynskylibar af en deed of ze niet meer bestond. De zaak was voor hem, voorlopig, gesloten. Bars bekeek Ynskylibar de stadspoorten en de stadsmuur. Plots zag ze iets en er verscheen een lichte glimlach op haar gezicht, "Al goed, dan kom ik morgen wel," mompelde ze. Toen liep ze weg bij de stadspoort vandaan. "Je wilt de stad uit, is het niet?", klonk een stem achter haar. Ynskylibar draaide zich om, daar stond een jonge vrouw, die vriendelijk tegen haar lachte. "Ik ben Vickandra, ik doe mode bij Het Gilde in de hoofdstad. We waren hier voor een mode presentatie en mochten niet weg vanwege het Doolhof, die de Buitenweg aan het verslinden was." Ynskylibar knikte en vroeg hoe zij haar zou kunnen helpen. Vickandra lachte, "Het modehuis hier heeft iets bijzonders, er is een deur die meteen naar de Grote Weg leidt. Bij die deur worden geregeld stoffen aangeleverd. Dus via die deur kan ik je de stad uit helpen." Samen liepen zij naar het modehuis en daar leidde Vickandra Ynskylibar naar de deur. Ze pakte een grote pot met een kurk erop van een plank en zei, "Ik weet niet veel over het Doolhof, maar de wind schijnt een grote rol te spelen. In deze pot zou je de wind kunnen vangen." Ze gaf de pot aan Ynskylibar en opende de deur. "Het ga u goed, dapperste der dapperen!", zei ze, terwijl Ynskylibar naar buiten liep. 

"Sluit je ogen," zei Stefano, "En steek je handen naar voren. Voel je het hout?" Brannetti bevestigde zijn vraag. "Dit is een deur," zei Stefano en klopte op het hout. Brannetti en Stefano zagen in hun gedachten, allebei de deur. Brannetti zag hoe Stefano op de deur klopte. "Ik tel tot drie," zei Stefano, "En bij drie duwen we heel hard tegen de deur." Brannetti gaf aan dat ze het begreep. "Een, twee," telde Stefano, "Drie!!" Samen duwden ze hard tegen de deur. Krakend, alsof hij tegensputterde, opende de deur zich langzaam. "Zie je de hagen staan?," vroeg Stefano. Brannetti antwoorde dat ze ze zag. "Mooi, dan zijn we buiten," zei Stefano, "En openen we langzaam onze ogen. Ze pakte onbewust elkaars hand en opende hun ogen en daar stonden ze weer, tussen de hagen. De hagen waren druk aan het fluisteren, alsof zij ruzie met elkaar maakten. De wind bulderde er woest doorheen. "Ongehoord, wat hier gebeurd is!!" bulderde hij, "Jullie tarten alle wetten en regels van het Doolhof!!" "Ze willen niet scheiden en blijven tot het eind der tijden." fluisterden de hagen. "Kan me niks schelen, ik ben ze zat!!", bulderde de wind, "Leidt ze naar de Vlugge Vingers, misschien kunnen zij hen scheiden!! Vanaf nu houden we ze heel goed in de gaten!!"  Vanaf dat moment konden Stefano en Brannetti niet meer kiezen welk pad ze zouden nemen. De hagen gaven elke keer maar een mogelijkheid. Kwamen ze in een nieuw gedeelte aan, dan sloten de hagen de weg waaruit ze kwamen en ging er weer een nieuwe weg open. Totdat ze op een pleintje kwamen. Hier sloten de hagen alle wegen en uit een gat in de grond, kropen allemaal handjes omhoog. "Welkom bij de Vlugge Vingers.", fluisterden de hagen. De handjes en vooral de vingers aan de handjes, waren vliegensvlug. Ze pulkten aan Stefano zijn knopen, trokken aan de oorbellen van Brannetti en wisten vliegensvlug de linten om de polsen van onze vrienden, los te maken. Razendsnel schoof een haag tussen Stefano en Brannetti in en werden ze van elkaar gescheiden. Brannetti riep nog hard naar Stefano, maar die werd via een trap de grond in geleid. Op dat moment, werd de koningin het Doolhof ingesleurd. 

Zo voor al mijn fans die even geduld moesten hebben omdat ik een lelijke val genaakt heb en er van moest herstellen.

Volgende keer weer meer. 


Reacties

Populaire posts van deze blog

Waarschuwing geen blog voor kinderen !!!

Even

Het Haga ziekenhuis