Iramirch Het Doolhof der Gedachtenspinsels (4)

 De koning zat droevig achter de werktafel in het kasteel aan de bosrand. Verschillende bodes hadden nieuws, vanuit bijna alle delen van het koninkrijk gebracht, over hoe het er voor stond met het Doolhof. Een bode vertelde dat, kort na het vertrek, van de koning en zijn dochters, een duif in het grote kasteel landde, met het bericht van Duncijan. De bode vertelde dat, in het bericht van Duncijan stond, dat de Buitenweg bijna helemaal verdwenen was. De koning had een bericht terug gestuurd, dat Duncijan en Ynskylibar beter in Ynskil konden blijven, om daar de mensen bij te staan. Dat Ynskylibar zelf naar het Doolhof was gegaan, wist de koning nog niet. Zuchtend zette de koning de ganzenveer weer in het inktpotje en keek droevig voor zich uit. Hij dacht aan dat nare moment dat zijn vrouw, de koningin, verdween in het Doolhof. Hij schrok op uit zijn gedachten omdat Femelina binnenkwam. Ze gaf hem een knuffel en zei, "Ingilla is naar Vrouwe Nietschrie om te kijken of die weer thuis is en omdat ze de Vrouwe iets wilde vragen." De koning keek zijn dochter aan en vroeg haar of zij wist wat haar zus aan de Vrouwe wilde vragen. Femelina schudde haar hoofd en zei, "Ze had het over een of ander drankje, maar iets vertellen wilde Ingilla niet." Toen pakte ze een stoel en ging naast haar vader zitten. Allebei zuchtte ze en keken naar de stapel berichten, die overal vandaan, naar de koning gestuurd waren. Plots keek Femelina verbaasd op en stootte haar vader aan. De koning keek ook en tot beider verbazing zagen zij de ganzenveer, in het inktpotje trillen en opstijgen. Het bewoog naar een vel papier en landde zachtjes, met de schrijfpunt op het papier. Langzaam, met sierlijke krullen, schreef de ganzenveer woorden op het papier. Toen steeg het weer op en landde netjes terug in de inktpot. De koning en Femelina zaten, met open monden van verbazing, toe te kijken. "Wat..., wat was dat nou?", vroeg Femelina. De koning trok het vel papier, wat de ganzenveer zojuist beschreven had, naar zich toe. Hardop las hij de woorden, 'Hoogheid, we zijn in Doolhof, in het midden. Alles gaat goed. Stefano is bij mij. Groeten, Br. Br.' Fronsend keek de koning van het papier naar Femelina. "Wie of wat is Br Br nou weer?", vroeg Femelina zich hardop af. "Dat zou ik ook wel eens willen weten!", antwoordde de koning, "En op welke manier is dit bericht, vanuit het Doolhof, hier naar ons gestuurd?" Op dat moment kwam Ingilla de kamer binnen, ze had een vrolijke blos op haar wangen en droeg een mand bij zich. 

Duncijan hoorde van een der wetsdienaars, dat Ynskylibar verdwenen was. De wetsdienaar had verteld dat ze, met alle geweld, de stad verlaten wilde, maar dat ze bij de stadspoort haar verzoek verworpen hadden. Daarna ontbrak elk spoor van haar. Duncijan was daarna zelf de stad in gegaan om Ynskylibar zelf te zoeken, maar vond haar nergens. Niemand die haar gezien had of iets wist, waar ze nu zou kunnen zijn. Ergens in Duncijan's hoofd, ontstond het bange vermoeden dat ze naar het Doolhof was gegaan. Maar hoe? Bij alle stadspoorten was ze tegen gehouden. Duncijan onderzocht de gehele stadsmuur, maar nergens vond hij een gat of opening waardoor Ynskylibar door weg had kunnen glippen. Ook informeerde hij bij haar ouders of zij wisten waar hun dochter nu was. Maar ook zij wisten het niet, zelfs toen ze bij ze op bezoek was, had ze niet verteld over wat ze verder wilde gaan doen. Moedeloos keerde Duncijan terug naar de herberg waar ze verbleven. Hij was er bijna, toen een mooie jonge dame tegen hem opliep. Ze excuseerde zich en wilde doorlopen, maar Duncijan meende haar ergens van te kennen. Het was Vickandra, het mode meisje bij Het Gilde. Duncijan sprak haar aan en vroeg haar of zij iets van Ynskylibar had vernomen. Vickandra deed nogal ontwijkend en zei dat ze geen idee had. Duncijan kneep zijn ogen samen en trok de jongedame aan haar arm naar zich toe. "Weet jij heel zeker, dat je niet weet waar Ynskylibar is?" vroeg hij op een dreigende, maar vriendelijke toon. Vickandra wilde tegensputteren, maar had wel door dat ze het verliezen zou. "Ik weet van niks," zei ze, maar ging verder met, "Nou ja, ik hoor van niks te weten. Ze wil het geheim houden." Duncijan knikte en fluisterde, "En wat wil Ynskylibar dan geheimhouden? Vertel op! Ze wilde naar het Doolhof is het niet?" Vickandra keek Duncijan geschrokken aan, toch zei ze ietwat brutaal, "Als u het weet, waarom vraagt u jet dan aan mij?" Duncijan liet Vickandra haar arm los. Hij schudde zijn hoofd en vroeg wanhopig, "Maar hoe dan? De stad is hermetisch afgesloten, nergens is een mogelijkheid de stad te verlaten, hoe is ze weg gekomen dan?" Vickandra antwoordde, "Het modehuis in deze stad heeft een eigen poort waardoor je de stad in kan, maar ook uit. Speciaal voor de mensen die stoffen en materialen komen brengen, voor het vervaardigen van kleding." Duncijan keek doordringend naar de jongedame, schudde zijn hoofd en mompelde, "En jij hebt haar daarbij geholpen!" Vickandra lachte nerveus en liep verder zonder een woord meer te zeggen. Duncijan keek haar na, draaide zich toen om en ging de herberg binnen. Daar schreef hij een brief en stuurde die per duif naar de koning. 

"Wat een eind zeg, word ik niet te zwaar voor u?", vroeg de koningin. De raaf schudde zijn kop en kraste, "Nee uwe majesteit, ik ben nog lang niet moe. En ja het is nog een heel eind, maar gelukkig is de wind weg, anders had het nog veel verder geweest." Ze vlogen, de raaf, met de koningin op zijn rug, over het Doolhof. Ergens beneden zag de koningin een donker meer, bruinzwart van kleur. "Wat is dat voor meer?", vroeg ze aan de raaf. "Het Doolhof heeft daar een draak gevangen.", kraste deze als antwoord. Bedenkelijk keek de koningin naar het sombere geheel en zei, "Hopelijk niet onze draak uit de slotgracht." Wat de koningin hoopte van niet, was weldegelijk waar. In het zwartbruine meer lag de draak, uit de slotgracht. Het Doolhof had hem zijn herinneringen aan die tijd ontnomen. Zo had het Doolhof de draak dus gevangen genomen. Plots schoof een van de struiken open en een meisje betrad de duistere en sombere plek. Het was Brannetti. Ze keek om zich heen of ze een nieuwe keuze zag, maar alle hagen bleven waar ze waren. "Laat maar zien hoe slim je alleen bent", fluisterden de hagen, "Laat maar zien of je de gevangene bevrijden kunt." "Gevangene? Wie is er gevangen dan?", vroeg Brannetti. Maar de hagen antwoordden niet. Wat Brannetti ook zei of vroeg, de hagen bleven stil. Ze haalde haar schouders op en keek rond, "Waar zou die iemand gevangen kunnen zitten?", vroeg ze zichzelf af. Ze bekeek alle hoeken of ze iets van een kooi zag of iets met tralies, maar ze vond niets van dat alles. 'Er zou toch niet iemand in dat meer gevangen worden gehouden?', dacht ze bij zichzelf, 'En wie of wat moet dat dan zijn?'. Ze knielde neer bij het meer en haalde haar hand door het water. Het was koud, al leek er een warme waas door te gaan. Plots zag ze in haar gedachten Stefano en Sijmphonie voor zich staan. Verschrikt trok ze haar hand uit het water. 'Zou een van hen hier in het meer gevangen zitten?'. Nu verschenen de gezichten van beide jongens, die nee schudde, en weer verdwenen uit haar gedachten. Brannetti keek naar het meer, ze was diep in gedachten. Daardoor zag ze niet dat er een haag opende en een ander persoon de plek binnen lep. De persoon zag Brannetti zitten en liep naar haar toe wn knielde naast haar neer. Zachtjes kuchte de persoon, maar omdat Brannetti diep in gedachten zat en niet reageerde, kuchte het wat harder. Brannetti keek op, ze had niemand naast zich verwacht en schrok. Daardoor verloor zij haar evenwicht en viel in het meer. De persoon sprong op, reikte haar de hand en hielp haar uit het water. Brannetti keek naar de persoon, terwijl het water uit haar haren en haar kleding droop. "Je kent me wel," zei de persoon, "We hebben elkaar meerdere malen gezien. Niet van dichtbij en we hebben ook nooit met elkaar gesproken, maar je weet wel wie ik ben." Brannetti keek de persoon aan. Ze had iets bekends, ze leek op een ridder. "Ben je het geheime wapen in het leger?", vroeg Brannetti, "Ja, ik weet wie je bent, maar wat was je naam ook alweer? Yns-nog-me-wat.". De persoon lachte, "Dus zo word ik in de volksmond genoemd, Yns-nog-me-wat, hahaha, wat grappig!", ze veegde de tranen uit haar ogen, "Ik ben Ynskylibar en ja, ik ben het geheime wapen. Al is dat geheim niet echt geheim meer. Wat doe jij hier bij deze sombere vijver?" Samen keken ze naar het meer. "Er schijnt hier iets of iemand in gevangen te zitten en ik heb al een vermoeden wat het is." zei Brannetti. Ynskylibar keek haar aan, "Wat of wie denk je?" "Ik denk dat het Doolhof hier onze draak uit de slotgracht gevangen houdt." antwoordde Brannetti. Ynskylibar floot tussen haar tanden, "Dat is nogal wat! En hoe wil je die gaan bevrijden dan?" Somber keek Brannetti Ynskylibar aan, "Ja, dat is een lastige opdracht en ik heb geen idee." 

"Wat kijk jij vrolijk, wat voer je in je schild?", vroeg de koning aan Ingilla. Ingilla zette een fles op tafel en zei, "Ik denk dat ik een oplossing heb, hoe we iedereen uit het Doolhof kunnen halen." antwoordde ze haar vader. De koning krabde in zijn baard en vroeg, "Hoe wil je dat gaan doen?" Ingilla streelde de fles en keek haar vader uitdagend aan, "Met het drankje 'Wijs en Reis' zou het moeten lukken lijkt mij." zei ze zacht. Stil en nog altijd in zijn baard krabbend keek de koning naar de fles. "we weten niets over het Doolhof, Niet hoe het er van binnen uitziet. We weten niet wie of wat de stemmen in de hagen zijn, althans als we de verhalen van de troubadours mogen geloven, dat er stemmen in de hagen zitten. En wat bevindt zich in het midden, in elk geval een magische plek kijk maar." zei de koning en gaf de brief uit het Doolhof aan Ingilla. Femelina zat ondertussen de rest van de inhoud van de tas van Ingilla te bekijken. "Is dit wat ik denk dat het is?" vroeg ze hardop, terwijl ze een zilveren stok uit de mand plukte. De koning keek naar haar en toen naar de stok. "Die heb ik lang niet gezien!" mompelde hij. "Wie is Br Br?", vroeg Ingilla. Verstoord keek de koning naar Ingilla en begon te glimlachen. "Geen idee wie Br Br is, al zou die stok het misschien kunnen vertellen." Beide prinsessen keken hun vader verbaasd aan. Die nam de stok van Femelina aan en bekeek het met glinsteringen in zijn ogen. "Dit is de toverstaf van Vrouwe Wijzemeis. Ze leefde in de tijd van mijn betovergrootvader. Ze is vaak bij hem op het kasteel geweest. Als kind speelden ze samen in de kasteeltuinen. Later adviseerde ze mijn betovergrootvader, die toen koning was. Op een dag moest de Vrouwe iemand helpen in de Bergen van Bam. Die iemand heeft ze nooit bereikt, zwaar weer overviel haar en ze is in een ravijn gevallen. Reddende herders en bergbewoners brachten haar lichaam en de zilveren toverstaf naar mijn betovergrootvader. Hij heeft Vrouwe Wijzemeis in een der kasteeltuinen begraven." De toverstaf hield hij bij zich, tot mijn grootvader geboren werd. Als kind speelde hij vaak met de staf en hoe hij het gedaan heeft weet niemand, maar op een dag had hij het paard van grootvader, omgetoverd in een kalkoen. Vanaf die dag weet niemand waar mijn grootvader de staf verborgen hield. Al heb ik hem slechts eenmaal gezien en vast mogen houden." "De zwarte kat van Vrouwe Nietschrie heeft hem mij gegeven." zei Ingilla. De koning schudde zijn hoofd en mompelde, "Als de Vrouwe van huis is, voelt de kat zich heer en meester." Toen viel zijn blik weer op de fles 'Wijs en Reis'. Hij pakte het papier met het bericht van BR BR en legde die bij de fles. Toen nam hij de toverstaf en draaide die langzaam rond de fles en over het papier. Ingilla en Femelina keken vol interesse toe. De koning draaide met de toverstaf en fluisterde, "Toverstaf, o toverstaf, die ooit zoveel wijsheid gaf, we zitten vol met vragen. Kunnen wij met ;Wijs en Reis', in en uit het Doolhof komen, of verdwijnen straks onze vrienden en geliefden, leven zij voort in onze dromen? En wie is BR BR, hoelang is die daar, is het wellicht een tovenaar? Toverstaf, o toverstaf, geef toch nog eenmaal goede raad. We zijn wanhopig en tot alles toe in staat." De koning legde de toverstaf op het papier en tegen de fles en deed  een paar stappen achteruit. De toverstaf begon te gloeien en de kleine ster aan de top van de staf, gaf een beeld. De koning en zijn dochters keken ademloos toe.

Zo het is wel een tijd geleden, maar eindelijk is er weer een deel van het verhaal bij. Het schrijven van het verhaal gaat niet zo vlug. Ik wil teveel, mijn gedachten zijn sneller dan mijn vingers kunnen typen en ik zit in verschillende gebeurtenissen tegelijkertijd. Dit hoofdstuk of verhaal is best lang, ook denk ik dat de titel in een boek, niet de titel wordt die ik nu gebruik. Er komen bijna geen gedachtenspinsels in het doolhof voor. Maar een definitieve titel heb ik nog niet. Voor de blogs zal het gewoon deze titel blijven dragen. 

Veel leesplezier, ik beloof niks, maar ik zal proberen om sneller weer een vervolg te laten komen.

Tot de volgende keer! 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Waarschuwing geen blog voor kinderen !!!

Even

Het Haga ziekenhuis