Iramirch Het Doolhof der Gedachtenspinsels Laatste deel.

 Ja, jullie moesten even wachten. Maar hie is hij, het laatste deel van ons sprookje uit het Rijk Iramirch.

"Jahoe!!", schreeuwde Brannetti, bovenop de rug van de draak. De draak beantwoordde haar kreet met een galmende brul. Achter Brannetti zat Ynskylibar, die zichtbaar genoot van de vlucht. De draak had zijn geheugen terug, dankzij het gedroogde vlees en het zalige water. Na dat Brannetti en Ynskylibar de draak hadden bij gepraat, hoe het er in het Doolhof aan toe was gegaan, besloot de draak om de beide meiden op zijn rug te nemen en vliegend te kijken of zij het midden zouden kunnen vinden. Na een poos gevlogen te hebben zagen zij plots een soort kasteel tussen de hagen opdoemen. Het kasteel van het midden.

"Hoe kan een stenen wasbeer mij helpen weer groot te worden?", vroeg de koningin aan Brandonius. Deze zat heel bedenkelijk te kijken, toen Stefano opeens fluisterde, "Wat gebeurt er nu daar in de kamer?" De koningin en Brandonius keken naar de plaats waar Stefano naar wees. Bij de tafel met paperassen verschenen flonkerende sterretjes. Langzaam werden er drie lichamen zichtbaar. Het waren de koning en de prinsessen Femelina en Ingilla. Ze ontwaakten uit hun slaap en keken de kamer rond. "Hoogheid!", fluisterde Stefano. "Manlief!!", riep de koningin, wat best zachtjes klonk. Toen de koning en zijn dochter door hadden dat de reis met 'Reis en Wijs' geslaagd was en zij Stefano en de mini koningin herkende sprak iedereen even door elkaar. Behalve Brandonius, die het hele gebeuren met opgetrokken wenkbrauwen bekeek. Hij bedacht of hij iets zou gaan zeggen tot opeens een flits de kamer verlichtte en een jongedame in de kamer verscheen. Het was Kathienka, met in haar hand de toverstaf van Vrouwe Wijzemeis. Brandonius keek vol verbazing toe hoe de jongedame zich bij het groepje mengde en vertelde waarom ze gekomen was. En nog steeds praatte iedereen door elkaar, met elkaar en soms ook in het luchtledige. Plots hielden zij allen op met praten. Buiten klonken er kreten en gekraak van takken, gevolgd door een doffe dreun en een schaterende lach. "Wat gebeurt daar?", vroeg de koning en sprak daarmee de vraag uit die allen wilde stellen. "Volg mij," zei Brandonius, "Ik weet een korte weg naar buiten." De koning nam zijn vrouw in zijn handpalm en allen volgden Brandonius de kamer uit, door de stenen hal, enkele trappen op en toen door een deur naar buiten. Buiten zagen zij een draak op zijn rug liggen, met naast hem een schaterlachende Brannetti en Ynskylibar, die de draak probeerde te helpen weer overeind te komen. Stefano en Brandonius schoten haar meteen te hulp. Niet veel later stond de draak weer op zijn vier poten, was Brannetti uit gelachen en had iedereen elkaar weer blij begroet. "En nu?", vroeg de koning, "wat gaan we nu doen? Want het is de bedoeling dat wij, hij wees naar zijn dochters en naar Kathienka, jullie gaan proberen te helpen, uit het Doolhof te komen." "Er schijnt een wasbeer te zijn, die mij weer groot kan maken." zei de koningin, in de handpalm van haar man. "Dan gaan we dus opzoek naar een wasbeer!" zei de koning. "En dan weer allemaal verdwaald raken in het Doolhof, omdat we die wasbeer zoeken?" Zei Ynskylibar met enige spot in haar stem, "We kunnen beter zorgen dat we dicht bij elkaar blijven." "Ja, daar zit wat in." antwoordde de koning. Brandonius deed een stap achteruit en zei, "De wasbeer is dichterbij dan jullie denken. Evenals de raaf en wat andere dieren." Hij draaide zich om en wees naar de gevel boven de deur. Daar waren een aantal dieren van steen in de muur gemetseld. De raaf, de wasbeer, een eekhoorn, een veldmuis, een uil, een mus, een rat, een slang en een kikker. "Elk dier staat voor het soort wat meestal als eerste in het Doolhof verdwijnt." zei Brandonius, "In de vijver in de binnentuin van dit kasteeltje staan stenen vissen, want het Doolhof verslindt ook rustig vijvers, meren en rivieren." Kathienka stond aandachtig naar de dieren te kijken en voelde de toverstaf in haar hand warm worden. Plots trok de toverstaf haar arm omhoog en als een marionet sprak ze de woorden, "Niet van steen, van stof of gruis. Maar van vacht of veren, dons en pluis. Ooit gingen jullie heen, werden gestraft met steen, maar kom nu vlug, in oude gedaante bij ons terug!!" Even was er een flits, nog feller dan het daglicht en toen die gedoofd was, waren de stenen dieren uit de muur verdwenen. Verbaasd keek het groepje  vrienden naar de muur en toen naar Kathienka. "Waar zijn de dieren nu?" vroeg de koning. "Hier!", kraste de raaf vanuit een boom. Naast hem en op hoger gelegen takken zaten hij, de eekhoorn, de uil en de mus. Op de grond voor de boom zat de wasbeer naast de veldmuis. Verderop kronkelde de slang, om zich bij de rat en de kikker te voegen. De raaf richtte zich tot Kathienka en zei, "Dank u opvolgster van Vrouwe Wijzemeis, dat u ons gered heeft. Wij kunnen, zonder door het Doolhof tegengehouden te worden, weer veilig naar huis. De wasbeer zal zijn taak moeten verzaken om de koningin weer groot te maken, maar daar heeft u vast zelf de oplossing voor. Wij gaan nu u allen en het het Doolhof verlaten. Nogmaals hartelijk dank!" Hij maakte een buiging en de andere dieren volgden hem. Toen verdwenen zij in het niets, maar mensen buiten het Doolhof zagen hele zwermen raven, musjes en uilen vanuit het Doolhof de wereld intrekken, evenals hele groepen wasberen, veldmuizen, ratten, eekhoorns, slangen en kikkers. Kathienka keek naar de koningin, die in de handpalm van de koning zat. Brandonius keek aandachtig naar Kathienka, op zijn gezicht verscheen een glimlach. Kathienka zwaaide met de toverstaf en prevelde enkele onverstaanbare woorden. De koningin gleed uit de handpalm van de koning. Er verscheen een flits en naast de koning stond de koningin weer in haar oude gedaante, met haar eigen lengte. Meteen viel ze haar man om de nek en zoende hem. Verlegen, omdat iedereen naar hen staarde, beantwoordde  de koning de zoen van zijn vrouw met een zoen terug. 

Plots klonk er een enorme zucht door het Doolhof. Geschrokken keken onze vrienden om zich heen. "Wat was dat nou?", vroeg Brannetti. Brandonius glimlachte en antwoordde, "Je kunt beter vragen, wie was dat die zuchtte?" Brannetti keek Brandonius aan, "nou wie zuchtte er dan zo hard, dat het leek alsof het Doolhof er van schudde?" Brandonius legde een vinger op zijn mond en liep enkele stappen heen en weer. Toen maakte hij een draai en keek naar Brannetti. Van Brannetti naar de anderen en liet tenslotte zijn ogen rusten bij Kathienka. "De zucht," fluisterde hij, "Geeft waarschijnlijk wat lucht. Misschien weet hij iets weer. De zucht kwam van de Bruine Beer." "O jee, weer een of ander raadsel zeker!!" riep Brannetti. "Ja!," zei de koning, "Wees eens wat duidelijker joh! Moeten we nu een bruine beer gaan redden ofzo?" Brandonius schudde zijn hoofd, "Niet een bruine beer, maar De Bruine Beer!" "Ik denk dat ik weet wat er bedoeld wordt," zei de koningin, "Er werd over een Bruine Beer gesproken in de familie kronieken. Bruine Beer is de bijnaam van iemand!" Brandonius glimlachte, keek weer in de mooie ogen van Vrouwe Kathienka en zei, "In het kasteel hier, woont iemand die men vroeger de Bruine Beer noemde. Nou ja, hij woont hier niet, maar zit hier gevangen. Ik heb zelf van alles geprobeerd, maar het is me niet gelukt hem te bevrijden." "Nou, waar wachten we dan op?", zei de koning, "Breng ons naar die persoon dan!". Brandonius wilde nog wat zeggen, maar knikte naar de koning en ging allen voor het kasteeltje weer in. Ze liepen velen trappen op, tot ze bij een zolderkamer kwamen. Brandonius opende de deur en wat men zag verbaasde iedereen, behalve Brandonius, hij was er vaker geweest. De deur gaf toegang tot een grote tuin. In de tuin stond een leunstoel en daarin zat een man van middelbare leeftijd. De koning stapte op de man af en vroeg hem vriendelijk of hij de Bruine Beer werd genoemd. De man opende zijn ogen, keek de koning wezenloos aan en zei iets onverstaanbaars. De koningin was ook dichterbij gekomen. Ze pakte een hand van de man en vroeg, "Bent u prins Mauritsius Marcus Ramcana?" De man keek al net zo wezenloos naar haar als dat hij naar de koning had gekeken. Alleen bij het horen van de naam, verscheen er een dunne glimlach. Daarna keek hij voor zich uit en verviel weer in het onverstaanbare gemompel. "Meer heb ik er ook nooit uitgekregen." zei Brandonius, "Alleen het onverstaanbare gebrabbel. Ik heb het idee dat hij zichzelf vergeten is." "Hoe kan je nu jezelf vergeten?" zei Ynskylibar. Stefano was ondertussen wat verder de tuin ingelopen. Opeens zag hij iets wat hem bekend voor kwam. In een hoek van de tuin stond dat vreemdsoortige schaakspel weer. Hij wenkte Brannetti, die meteen bij hem kwam kijken. "Oei," zei ze, "Daar heb je dat enge spel weer! Wat was daar ook alweer mee?" Stefano dacht na en ook Brannetti groef in haar gedachten. "Was het niet iets over een ontvoering van een prinses en een prins die haar hart moest terug winnen van een heks?" zei Stefano. "Ja, dat was het!" zei Brannetti. "Misschien heeft die heks nu wel het hart van die oudere man of die Bruine Beer gestolen!" zei Stefano, terwijl hij aandachtig naar het speelstuk van de heks stond te kijken. "Ja, dat is het!!" riep Brannetti en ze draaide zich met een ruk om, "Kom Stefano, dan gaan we het de anderen vertellen!" Ze deed drie passen in de richting van de anderen, maar had het gevoel dat er iets niet klopte. Ze draaide zich om en zag dat Stefano verdwenen was. 

De tuin werd donker en een ijskoude lach klonk door de tuin. "Hahaha, en ik verwachtte een heel leger!" snerpte een ijzige stem. Iedereen, zelfs de oudere man, keek geschrokken rond. "En wat krijg ik? Een miezerige schildknaap, hahaha!!" Boven het spel was een gedaante van een gemene heks verschenen. Haar ogen schoten vonken en een enorme koude was haar adem. "Dus jij daagt mij uit, miezerig stukje schildknaap?" siste ze. Aan de andere rand van het speelveld stond een speelstuk, zonder schild en zonder zwaard. Het was Stefano, die had het speelstuk van de heks aangeraakt, toen Brannetti zich zo snel omdraaide en hij zijn evenwicht verloor. De heks lachte weer gemeen en zei dat als het Stefano zou lukken het hart van prins Mauritsius Marcus Ramcana, het Doolhof voorgoed zou verdwijnen. Maar lukte hem het niet, dan was hij gedoemd om eeuwig te dolen in het Doolhof. Geschrokken en om Stefano te steunen, waren de anderen bij het speelbord komen staan. Zelfs de oudere man zat erbij, zijn stoel had hem er heen gedragen. "Nou schildknaapje," zei de heks, "Jij mag beginnen, dat je maar gauw verloren hebt, hahaha!" Plots stonden er weer allemaal speelstukken op het bord, een leger van de heks en een legertje voor Stefano. Voor Stefano stond een speelstuk in de vorm van een eenhoorn. "Wat kan jij?" vroeg Stefano voorzichtig. De eenhoorn draaide zijn kop en antwoordde, "Ik maak zichtbaar, wat onzichtbaar is generaal." Stefano wilde aan de stukken naast hem vragen wat die deden, maar de heks riep met haar ijzige stem, "Ga je nou nog beginnen of geef je nu al op?" Verschrikt zei Stefano dat de eerste twee speelstukken twee stappen naar voren moesten. "Slimme zet," fluisterde de eenhoorn, "Deze stukken kunnen bommen plaatsen en onschadelijk maken." De heks, die niet kon zien wat voor speelstukken Stefano naar voren had gezet, wreef even over haar harige kin en riep toen, "Speelstuk B-vier en A-negen, drie stappen vooruit!" Stefano, die ook niet wist welke speelstukken de heks gespeeld had, was weer aan de beurt. Een ding wist hij wel, hij moest die eenhoorn in zijn buurt houden, die kon hem vast van pas komen. "Uhm," zuchtte hij, "Speelstuk zes en acht naar lijn F?" De vrienden van Stefano, die nu toeschouwers waren zagen wel alle speelstukken. Zo zagen ze dat een elfje en een twaalfje van Stefano recht op twee bommen afliepen. "Hahaha, onnozel hals!", lachte de heks, "Je hebt geen idee met wat voor stukken je speelt. Zeg maar dag medicijnelfje en dubbeltwaalfje, hahaha!" De heks deed weer een zet en Stefano ploeterde maar door, de eenhoorn steeds dichtbij hem. De heks liet hem bijna alle hoeken van het speelbord zien en dunde zijn legertje uit tot er nog drie stukken en Stefano over waren. Wanhopig keek Stefano rond en in een glimp zag hij iets wat niet op het speelbord stond. Het was een glimp van de oudere man, die doelloos naar het speelbord staarde. Zijn grijzige haar, zijn bruine kleed en een vluchtige gouden glimp in zijn ogen. Dat goud werd weerkaatst door iets op het speelbord, al leek er geen speelstuk te staan. "Nou?", zei de heks, "Wat ga je doen?" Stefano bedacht zich geen seconde en stuurde twee van de drie speelstukken richting de heks. Zelf nam hij, samen met de eenhoorn een duik in de hoek, waar hij de gouden weerkaatsing geien had. De Heks versloeg de twee stukken en de eenhoorn maakte zichtbaar wat onzichtbaar was. "Ja!!!", riep Stefano, "Ik heb hem!!" Daar stond hij samen met de eenhoorn, met zijn handen in de lucht. En in zijn handen het gouden hart van prins Mauritsius Marcus Ramcana. "Neeee!!" krijste de heks, "Dat is onmogelijk!!" Een enorme vlam spatte haar lichaam uit elkaar, het speelbord was verdwenen en de vrienden stonden in de tuin voor de stoel van de oudere man. Deze glimlachte naar Stefano, "Dank je wel mijn vriend." zei hij met ferme stem. "En dan zal ik nu mijn verhaal en dat van het Doolhof vertellen." zei hij en klapte in zijn handen. Voor de anderen verschenen er ook makkelijke stoelen en toen ze allen zaten begon de oudere prins met zijn verhaal.

"Mijn naam is Mauritsius Marcus Ramcana. Hoewel, dat Ramcana heb ik er zelf bijgevoegd. Ramcana is een legende, sprookje of mythe van lang geleden, van ver in de tijd dat er nog geen mensen op de wereld waren. Een legende dat vertelt over een prins Acmar, die het hart, van een prinses, terug moest winnen uit de handen van een heks. Ana heette de prinses. Ik vond die legende zo mooi, als kind al, dat ik Ramcana zelf bij mijn naam gevoegd heb. Er kleven nog veel meer verhalen en legendes aan het verhaal van Acmar en Ana. Mijn officiĆ«le naam is Mauritsius Marcus van den Berenburchten." De koningin glimlachte, van den Berenburchten was ook haar familienaam. "Afijn, laat ik verder gaan met mijn verhaal." zei de oudere prins, "lang geleden, in de tijd dat ik van jongen naar man ging, merkte ik dat ik ook heimelijke verlangens naar andere jongens had. Meisjes vond ik ook wel leuk, echt waar. maar jongens trokken me meer aan. Iedere prins en prinses had, binnen de muren van het kasteel, een eigen stukje tuin. Ook ik had een stukje tuin. En toen ik zeker wist dat ik dubbel in de liefde was, liet ik de hoveniers een Doolhof aanleggen in mijn stukje tuin. Vooral na feesten en de jacht, deed ik dan in het Doolhof verstoppertje met andere prinsen of de jongens van de jacht en soms zelfs met boerenjongens, of jongens uit de hofhouding. Maar op een dag vertelde een van de prinsen, over mijn heimelijke liefde naar jongens, aan mijn vader en moeder. En vanaf die dag is mijn noodlot begonnen. Mijn twee broers en drie zussen bespotte mij. En steeds minder jongens wilden met mij, in mijn Doolhof, verstoppertje spelen. Steeds vaker trok ik me, eenzaam en alleen, terug in mijn Doolhof. Op een dag verscheen er een hele knappe prins op het kasteel. Maar hij kwam niet voor mij, hij wilde zelfs niets van me weten. Hij had alleen maar oog voor mijn oudste zuster. Ik trok me weer terug in mijn Doolhof en fantaseerde mijn eigen prins, die veel uiterlijke kenmerken had, als de prins van mijn oudste zuster. Marijnio Marcus van Vossenburcht, zo noemde ik mijn prins. Ik begon in mezelf te praten en in mijn hoofd gaf mijn prins dan antwoord. Maar door dat in mezelf praten, begon iedereen me de oude Brombeer te noemen. Boos en verdrietig en met een hart vol verlangen, sloot ik mezelf op in mijn Doolhof. Zes hele weken zat ik in mijn Doolhof, in mijn zelfgebouwde kasteeltje, te dromen en te treuren over mijn prins, die toch ook weer niet de mijne was. Op een avond stormde het, mijn kasteeltje wiegde op de takken, van de hagen, alsof het een schip was, die over wilde wateren voer. Plots stormde de deur open en Jan de Wind, God aller Winden, stoof mijn kasteeltje binnen. Bulderend wilde hij weten waarom ik zat te treuren en ik vertelde hem over mijn prins Marijnio. Boos gromde hij dat ik geen echte man was, een echte man zou alle windhoeken op de wereld afzoeken tot hij zijn ware liefde gevonden had. Ik schudde mijn hoofd en grapte tegen Jan de Wind, dat ik mijn prins nergens anders zou kunnen vinden, dan in mijn hart. Woest bulderde Jan de Wind, dat hij mij, ooit op een dag, zou laten zoeken tot ik mijn prins gevonden had. Daarna raasde hij weg en kwamen de takken van de hagen, weer tot rust. Hij liet me boos achter. En ik was boos, boos op mezelf, boos op Jan de Wind, boos op mijn prins die ik toch nooit vinden zou. In de nacht glipte ik mijn kasteeltje en mijn Doolhof uit, om proviand in te slaan uit de keuken van het kasteel. Voor een half jaar trok ik me terug in mijn kasteeltje, midden in mijn Doolhof. Bijna was het halve jaar om, toen er op een middag, op mijn deur werd geklopt. Ik deed open en daar stond hij, mijn eigen prins. Mijn hart sprong open van vreugde. Ik wilde hem aanraken, met hem knuffelen, maar scheldend duwde hij me van hem af. Ik schrok er van en bekeek hem aandachtig, hij was het echt, mijn prins Marijnio. Hij stapte mijn kasteeltje binnen en vroeg me hoe het was, al die tijd te verlangen en hunkeren naar hem. Hoe het voelde om zo lang te treuren, met de gedachte dat hij toch niet zou bestaan. Ik zei hem dat mijn hart haast gebroken was. Hij lachte, ;achte me uit en zijn lach werd almaar scheller. Langzaam veranderde hij in de heks, van het speelbord. Ze rukte mijn hart uit en verdween lachend in het niets. Vanaf dat moment had ik geen enkel gevoel meer. Ik was niet meer blij, boos of verdrietig, ik voelde geen koude meer of warmte, zelfs de opkomende zon deed me nog iets. Ik was totaal gevoelloos. Op een avond kwam Jan de Wind weer langs, hij zag hoe ik erbij zat en bulderde boos, dat de tijd dat hij mij zou helpen zoeken, gekomen was. Met een enorme storm, tilde hij mijn Doolhof, met mijn kasteeltje en mij, op en we verdwenen om eens, in de honderd jaar, weer ergens te verschijnen en daar te zoeken naar mijn prins." 

Prins Mauritsius zuchtte en zei, "De rest van het verhaal kennen jullie, jullie hebben elk een deel ervan meegemaakt." "Tja," zei de koning, "En we kennen delen uit uw verhaal uit de sages en liederen die de troubadours ons ten gehore brachten." En uit de Familie Kronieken." vulde de koningin haar man aan. Prins Mauritsius zuchtte nogmaals en keek naar de koningin. "Eigenlijk wel vreemd om zo tegenover mijn toekomstige nakomelinge te zitten. Van wie ben jij er dan een?" De koningin bloosde ietwat en antwoordde, "Mijn bet, bet, zoveelste overgrootmoeder was uw oudste zuster." Prins Mauritsius knikte glimlachend, "Dat dacht ik al, je lijkt heel erg op haar, maar ik zie ook trekken van haar stoere prins in je." Nu bloosde de koningin pas echt, ze werd rood tot over haar oren. Plots stond prins Mauritsius op en zei, "Dan is het nu tijd dat we allemaal dit Doolhof, voorgoed gaan verlaten!" Langzaam en onvoelbaar, was de torenkamer/tuin, tijdens het verhaal van prins Mauritsius, gezakt tot aan de grond. Toen iedereen was opgestaan en allen de kamer/tuin verlaten hadden, zagen ze dat er nog maar weinig over was van het grote Doolhof. Prins Mauritsius stak zijn hand op, draaide zich tot onze  vrienden en sprak, "Voor we gaan, wil ik eerst nog iets doen." Hij wenkte Stefano, die naar hem keek. "Kniel mijn jongen." zei hij plechtig. Stefano knielde voor de prins. Van onder zijn bruine mantel, trok de prins een zilveren zwaard. Met de platte kant van het zwaard wees hij naar Stefano. "Hiebij ridder ik, prins Mauritsius, deze schildknaap Stefano, tot Ridder Stefano van den Berenburchten tot Vossenburchten van IJp." Plechtig tikte hij met het zwaard op Stefano's schouders en hoofd. Daarna haalde hij, van onder zijn bruine mantel, een schild van zilver en overhandigde deze en het zwaard aan Stefano. De koning begon te applaudisseren en de rest volgde. Stefano stond vol verbazing, het zwaard en het schild te bewonderen. Op het schild stonden een gouden beer en een zilveren vos en ook beide dieren stonden op het vest van het zwaard. "Dan is het nu tijd dat we echt het Doolhof gaan verlaten." zei de prins. Brandonius vroeg, "Maar wie gaat waarheen?" Prins Mauritsius wreef onder zijn kin en zei, "Ik zal me bij mijn familie voegen, hoog in de hoge Hemelen, waar de vader over ons waakt. Waar jij heen gaat of wilt weet ik niet Brandonius, aan jouzelf de keus." Brandonius keek om zich heen en weer zag hij de mooie ogen van Kathienka. Ze glimlachte en liep naar hem toe. "Blij jij bij mij?," vroeg ze zacht aan Brandonius, "Mijn leven zonder jou zou vast net zo naar zijn als die van prins Mauritsius." Brandonius straalde van vreugde en riep heel hard "Jaa!!" en bijna fluisterend zei hij, "Vanaf het moment dat ik in je ogen keek, wist ik dat jij de ware zou zijn voor mij." Prins Mauritsius keek blij naar de twee geliefden, alsof hij alles woord voor woord verstaan had. Toen klapte hij in zijn handen, maar wat hij verwachtte dat er zou gebeuren, gebeurde niet. Verbaasd keek hij om zich heen en mompelde, "Hmm, de wind is weg! Waar is die Jan als je hem nodig hebt?" Ynskylibar, die naast de prins stond, hoorde het gemompel en haalde haar tas tevoorschijn. "Tijd om je te bevrijden." zei ze, terwijl ze een grote pot uit de tas pakte. Ze haalde de grote kurk van de pot en bulderend kwam Jan de Wind er uit. Hij wilde flink tekeer gaan tegen Ynskylibar, maar merkte dat prins Mauritsius naar haar stond. "Prins?," waaide hij verbaasd, "Hoe bent u nu hier gekomen? Heeft u uw prins gevonden?" Prins Mauritsius antwoordde dat het een lang verhaal was, toen vertelde hij kort hoe Ridder Stefano de heks verslagen had en zijn hart terug gewonnen had. "En nu staan we klaar om allemaal dit Doolhof, voorgoed, te verlaten." eindigde hij zijn verhaal. Jan de Wind floot zacht en zei dat hij iedereen, daar en naar waar zou brengen, waar men maar wilde. Prins Mauritsius klapte nogmaals in zijn handen en zowel het Doolhof, als alle vrienden verdwenen. Het Doolhof voorgoed en onze vrienden naar daar waar zij wilde. Ynskylibar stond weer voor de poort van Ynskil. De koning en koningin, met hun dochters in het grote kasteel in de stad. Brandonius, Kathienka en Brannetti, bij de ezelwagen van Kathienka. Prins Mauritsius in de Hemelen, waar de Vader over iedereen waakt en Ridder Stefano en de draak bij en in de slotgracht van het kasteel. 

Over hun verhalen gingen nog vele verhalen, sprookjes en legendes, over de wereld.

Hier eindigt het avontuur. Nu moeten jullie heel wachten, want ik weet niet met welk avontuur ik verder ga. 


Reacties

Populaire posts van deze blog

Waarschuwing geen blog voor kinderen !!!

Even

Het Haga ziekenhuis